Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet privatisering ABP

 

Artikel 26
1
Ieder personeelslid van het ABP, wiens werkzaamheden liggen op het werkterrein van de Stichting Pensioenfonds ABP en ten aanzien van wie het bestuur van het ABP niet anders heeft beslist, gaat over in dienst van die stichting op een overeenkomst naar burgerlijk recht ingaande op 1 januari 1996.
2
De arbeidsovereenkomst geldt voor onbepaalde tijd, tenzij het personeelslid is aangesteld in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd of werkzaam is op arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In de laatstgenoemde gevallen geldt de arbeidsovereenkomst voor de periode dat de aanstelling of arbeidsovereenkomst bij het ABP zou hebben voortgeduurd.
3
De arbeidsovereenkomst betreft een functie die zoveel mogelijk overeenkomt met de functie die het personeelslid laatstelijk vervult in dienst van het ABP dan wel passend voor hem is te achten.
4
De arbeidsvoorwaarden dienen in totaliteit gelijkwaardig te zijn aan die welke voor het personeelslid laatstelijk gelden uit hoofde van zijn dienstverhouding bij het ABP. Het bestuur van het ABP stelt nadere regels ter zake.
5
De inhoud van de arbeidsovereenkomst bedoeld in het eerste lid, wordt door het bestuur van het ABP uiterlijk 1 september 1995 aan het personeelslid voorgelegd.
6
Binnen zes weken na de datum waarop het personeelslid redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, kan hij het bestuur van het ABP mededelen dat hij bezwaren heeft tegen de overgang in dienst van de Stichting Pensioenfonds ABP. Door het bestuur van het ABP worden regels gesteld met betrekking tot het onderzoek van de bezwaren. Het bestuur van het ABP beslist voor 21 december 1995 op de bezwaren.
7
Indien het bestuur van het ABP de bezwaren geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, kan hij in afwijking van het eerste lid beslissen dat het personeelslid niet overgaat in dienst van de Stichting Pensioenfonds ABP dan wel het personeelslid een arbeidsovereenkomst met de Stichting Pensioenfonds ABP aanbieden waarvan de inhoud in overeenstemming is met zijn beslissing op de bezwaren.
8
Het personeelslid ten aanzien van wie het bestuur heeft beslist dat hij niet overgaat in dienst van de Stichting Pensioenfonds ABP, is met ingang van 1 januari 1996 van rechtswege eervol ontslagen uit de dienst van het ABP. Hij heeft met ingang van die datum gedurende drie maanden ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP aanspraak op doorbetaling van zijn laatstgenoten bezoldiging. Tevens is op hem met ingang van die datum de ontslaguitkeringsregeling van toepassing die op 31 december 1995 voor hem gold, met dien verstande dat de uitbetaling van de uitkering op grond van die regeling wordt opgeschort tot 1 april 1996 en voor de bepaling van de duur van die uitkering 1 april 1996 wordt aangemerkt als datum van ontslag.
9
In afwijking van het eerste lid komt geen arbeidsovereenkomst tot stand met het personeelslid dat binnen een week na de beslissing van het bestuur van het ABP op de bezwaren kenbaar maakt dat de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst tegen zijn wil is. Het in dit lid bedoelde personeelslid is met ingang van 1 januari 1996 van rechtswege eervol ontslagen. Hij heeft per die datum ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP aanspraak op een bedrag ter grootte van drie maal zijn laatstelijk genoten maandelijkse bezoldiging.
10
Door het tot stand komen van een arbeidsovereenkomst met de Stichting Pensioenfonds ABP is het personeelslid van rechtswege eervol ontslagen uit de dienst van het ABP. Aan een zodanig ontslag wordt geen recht ontleend op een ontslaguitkering.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN AV4494, Hoger beroep, 03/1201
    Rechtsoort
    Sociale zekerheid
    Datum uitspraak
    02-03-2006
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Hoger beroep
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Centrale Raad van Beroep
    Begrip besluit. Betrokkene. Geen publiekrechtelijk karakter. Vordering bij burgerlijke rechter aanbrengen. Onbevoegdheid bestuursrechter.
  •